TERUG Home |
De Dikken van Pamel |
![]() |
|
|
Begraafplaats van De Dikken |
De Dikken, VICTOR DE KLERCQ
(schrijfwijze volgens de geboorteakte door secretaris opgesteld, maar ......de vader tekent met DE KLERCK )
( de schrijfwijzen in de literatuur veranderen dus weleens ! )
leefde van 14 juni 1848 tot 16 februari 1885.
In de vroege morgen van maandag 16 februari 1885 heeft men hem dood gevonden in zijn bed. Echt ziek was hij niet geweest.
Twee dagen later werd hij begraven onder grote volkstoeloop : de zwaarste man ter wereld in Pamel, volgens de kranten.
Onbewust en ongewild is de Dikke de niet-reizende Pamelse ambassadeur geweest : al zat hij soms halve dagen in zijn koele kelder verscholen als een kluizenaar, hij heeft een eeuw lang de naam van zijn dorp "Pamel" naar alle windstreken uitgedragen.
Zoals Waterloo het beeld van de leeuw en Napoleon oproept en Brussel dat van het Manneke Pis, roept Pamel het beeld van "De Dikke" op, maar..... De Dikke wacht nog steeds op enige officiële titel !
Al staat zijn naam niet in het Guiness Book, hij is het waard dat men zijn nagedachtenis verlevendigt ! Zijn naam en faam overleefden reeds een volle eeuw.
Als vroeger iemand "in lijke" lag, werd de kist, op de dag van de begrafenis op een berrie gezet met een donkere lijkwade erover. En buren droegen het lijk van het sterfhuis naar de kerk en van de kerk naar het kerkhof toe. Voor De Dikke was er geen berrie en geen dragende buren : het kon gewoon niet !
Zijn leven was uitzonderlijk geweest, zijn begrafenis ook. Volk genoeg, maar weinig ingetogenheid en medeleven. Geen eigen kinderen, die een traan wegpinkten en ouders had hij niet meer.
De stemming van de begrafenis was eerder aan de plezierige kant, reeds door het potsierlijke van de begrafenisstoet !
De zwaarste man van Europa was gestorven en er was geen doodsbrief, geen bidprentje, geen redevoering van de burgemeester die zijn beroemdste parochiaan verloor.
Na de mis werd zijn lijk in een hoek van het kerkhof begraven. Zijn dramatisch leven was voorgoed afgesloten, maar de echo van dat leven zou nog lang nazinderen !
Hier volgt het leven van De Dikke van Pamel
In andere streken kruipen de kinderen uit de kolen of worden gebracht door de ooievaar, in Pamel komen ze de Dender afgevaren.
De 14 juni 1848, even voor het middaguur, spoelde hier een kindje aan in het gezin Joseph De Klerck-Smedt op de Kerkhofstraat 5.
Het wicht werd Victor geheten. Het wekte opzien dat de jongen te groot was voor elke wieg, dat elke doopmuts hem te klein was
en dat hij van de eerste dag zijn suikerklots inzwolg.
Met zo'n zoon mochten de buren "Jef Klerk" benijden, eens de bevalling achter de rug en de moeder weerom te been.
Een jongen ter wereld brengen van zo'n omvang, was zeker geen peulschilletje geweest.
Nu, het werd hen toch nog gejond, want het gezin De Klerck had nog niet veel geluk gekend in de kweek.
Het jaar tevoren, op 27 juli 1847, stierf het dochtertje Joanna Francisca, twee jaar oud, en vier dagen later ontviel de zoon Victorius I.
Daarbij kwam nog het sterfgeval van Jef's moeder, de dag van de begrafenis van het dochtertje.
Nu, Victor groeide op met een dag seffens en maakte zich geen zorgen of er genoeg eten was of niet. Hij was er toch te klein voor.
Moeders borsten waren immers droog en de muizen stierven in de schapraai.
Gelukkig had de plaag aan de patatten zich voorgaand jaar niet herhaald en zat in de kelder een flinke voorraad.
Als moeder daar aan dacht en haar kweeling bezag die steeds maar harder aan haar lege borsten trok, sloeg de angst haar aan het hart.
Wat een miserie hadden ze niet gekend in het jaar '45. In heel het dorp waren geen aardappelen te krijgen en bieten en schors werden er gegeten die winter.
Nochthans waren ze geen melkbaarden meer toen zij in de lente van het jaar '42 in het bootje stapten.
Jef was er 32 en zij 28 en wees. Haar vader had ze niet gekend, ze was er maar vier toen hij stierf.
Als moeder De Klerck daaraan allemaal dacht bekroop de angst haar en bad zij :"Van de plaag der patatten, verlos ons Heer."
Maar stilaan was het ergste voorbij. Victor kreeg genoeg eten.
Nonkel Pie en tante Doka, een ongetrouwde broer en zuster van Jef, die aan geen trouwen dachten, waren daar ook nog om een handje toe te steken.
Intussen noemde men Viktor allang "De Dikke". Het bleek dat de Dikke zich in geen schoolbank kon wringen. Zondermeer bleef hij thuis.
Hij leerde de gebruikelijke gebeden en de vier voornaamste waarheden van buiten. dit was voldoende voor zijn eerste-communiedag.
Op zijn twaalfde jaar wou zijn vader met zekerheid weten hoeveel zijn Dikke woog. Het was precies 112 kg levend gewicht.
De Dikke groeide in lengte en in breedte, naar voor en naar achter.
De Dikke werd een jolige kerel; hij groeide en hij bloeide en van de keerzijde van het leven wist hij niets af.
Alleen wanneer jeugdmakkers hem vroegen :"Dikke, zeg hoe zwaar weegt ge al ?", werd hij telkens humeurig.
De jeugd van Victor verliep gelijk elke jeugd : ravottend en spelend.
Dichtbij was de kerk en het kerkhof, omgeven van een hoge muur.
Het lopen op een brede platte arduinen, een meter boven de grond, het ganse kerkhof rond, was een zeer geliefd spel.
Als de De Dikke meedeed en hij vertrok op kop, was er geen middel te vinden hem voor te steken, dan was de eerste op voorhand gekend.
Dat was dan ook geen wedren meer en spoedig kwam er ruzie in het spel. Het was anders een aardig zicht.
De Dikke in volle lengte en breedte op de kerkhofmuur rondtoerend !
Vlotte het spel niet meer, dan trok De Dikke naar het water. Twintig meter verder liep de Dender die toen nog niet bevaarbaar was.
De Dender was langs beide zijden omgeven met hoog riet en struikgewas.
Spoedig volgde de hele bende en op een kwartier tijd spartelden allen met hun bloot bovenlijf in het water.
Hier was en bleef De Dikke de "primus". Nu was hij eerst goed in zijn element : hij dreef als een ton op het water.
De kleinsten leerde hij zich boven houden of hij trok al zwemmend de schuit vol knapen naar de overzijde.
Daar landen zij aan de lage meersen waarin middenin wild dooreengroeiende plant en struikgewas een grote ronde vormde,
laatste overblijfselen van een oud kasteel en omringende wateren.
Alleen durfden geen der snaken dit naderen, want zonderlinge geesten of misschien wel "kledde met de ketens" huisden daarin.
En de jaren gingen.
De Dikke ging naar een herberg op een zondagnamiddag.
Eens zat hij verdacht dicht bij een herbergprinses.
Toen de anderen zich vrolijk maakten over dit zonderling koppel, schoof de meid weg en snauwde :"Wat denkt ge wel, zo'n blauwe kiel."
De Dikke, moet ge weten, droeg naar boerengewoonte, op zon- en werkdag een blauwe kiel.
Daarop liet de Dikke een frak maken. Ze hing nog splinternieuw aan de kapstok, toen drie buurjongens binnenslopen, zich ruggelings
aan elkaar plaatsten en waarachtig met die éne frak waren ze alle drie gekleed !
Ze stonden in die frak te giechelen, toen onverwachts de Dikke binnenkwam. De kans was schoon.
De Dikke greep ze in dat frakske alle drie en sleepte ze briesend het kerkhofstraatje af.
Eer de drie het wisten, legde de Dikke een zware steen op hen en brulde "Zie, zo zwaar weegt de Dikke, zo zwaar weegt hij !"
Vikus werkte zich de eerste los en warempel, daar kwam hij langs de mouw uit de frak gekropen !
Zo ging de enige frak die de Dikke ooit heeft bezeten, naar de vaantjes en het was in zijn blauwe kiel, dat hij op zijn twintigste jaar naar de keur ging.
In het station te Okegem kon hij noch door de voordeur, noch door de zijdeur, maar daar was aan te verhelpen door langs de sporen te gaan.
Maar weer kon hij door geen "portière", van geen enkele klas.
De stationschef liep met hem naar de postwagen, maar de chef-garde riep :"Compleet, compleet,..."
De paardenhandelaars die 's vrijdags naar Brusselmarkt rijden, zijn altijd grappige en sterke kerels geweest.
Ze hijsten de Dikke op de kap van een wagen. Nauwelijks had de Dikke de tijd om zich aan de verluchtingsbuizen vast te klampen of daar ging de trein.
Intussen telegrafeerde de stationschef naar Brussel-Noord. Heel Brussel was op het Rogierplein samen gestroomd. De Dikke was woedend.
Hij stak zijn tong uit. De mensen proestten het uit.
Op het Debrouckéreplein vroeg hem een agent of hij niet kon dansen. Precies of het hem niet meer kon schelen, hief de Dikke gewillig de kiel boven zijn hoofd,
maakte enige danspasjes en eindigde met op zijn billen te kletsen. De mensen op de straat plooiden in twee van de pret.
In de militiezaal kwam de Dikke zo geweldig onder de indruk van al die pracht, dat hij verbouwereerd tot de leden van de keuringsraad zei :
"God vordere u, heren." Al had hij de kracht en het gewicht van drie man, hij woog namelijk 232 kg, toch werd hij afgekeurd.
"God lone U daarom, Heren." zei de Dikke gemoedelijk. Van die dag af voelde de Dikke dat hij overal als stapelgek werd aanzien.
Zijn hart bloedde erbij. Hij was gevoelig.
Het zou verergeren. De Dikke kreeg een proces en moest naar het tribunaal. Die dag was het gehele kanton op de been.
De vrederechter las:" Eerste beschuldiging : Victor De Klerk, ge wordt er van verdacht, de haan van uw gebuur te hebben gewurgd."
"Wat hebt ge tot uw verdediging in te brengen ?". De Dikke antwoordde :"Dat zit zo. Mijn gebuur had een haan en twaalf hennen.
Hij voedert maïs, drie keer per dag. Maar telkens staat hij er met de zweep bij. Hij jaagt de haan weg terwijl de hennen eten en zegt :
Wie geen ei legt, krijgt geen eten ! Van altijd door te geelogen naar die maïs en nuchter rond de hennen te draaien, heeft de haan Sint-Vitusdans gekregen.
Hij is beginnen rond te draaien gelijk een tol tot hij onder de haag dood lag, wat niet belet heeft dat mijn gebuur hem heeft opgegeten.
De rechter :"Tweede beschuldiging : ge wordt verdacht de hond van een ander gebuur te hebben gewurgd. Wat hebt ge in te brengen ?"
De Dikke :" Die hond heeft men dood gevonden, met zijn staart in zijn keel. Dit zult ge verstaan als ge weet dat dit beest zoveel vlooien
op zijn staart had zitten, dat hij de godganse dag in een cirkeltje ronddraaide, om er met zijn muil bij te kunnen. Eindelijk is het hem gelukt
en dan is de hond in die vlooienstaart van hem gestikt !"
De derde keer sprak de rechter :" Vanuit uw keldervenster hebt ge een vrouw schrik aangejaagd, ze lag drie weken te bed en eist schadevergoeding
voor pijn en smart".
De Dikke wedervoer :"In juli laatstleden zat ik voor mijn keldervenster om de koelte. Die vrouw liep over de straat. Ze bleef eensklaps staan,
keek eerst naar rechts en links, kwam naderbij en stak haar arm door het keldergat. Wat ze daar had vergeten weet ik niet, ze greep me onder de kin,
maar om mijn gezicht door het keldergat te krijgen, waren haar vingers bijlange niet lang genoeg".
De rechter :"Ten vierde :ge hebt gepoogd de sabel van de champetter af te nemen".
De Dikke: Heer Vredrechter, ik zat weeral voor dat keldergat. De champetter zag me zitten. .Hij sprak ervan mijn dikke smoel daar weg te trekken.
Hij struikelde over zijn eigen woorden en had vreselijk de hik. Dan heeft hij zijn sabel door het keldergat gestoken en ik -die weet wat een champetter toekomt-
heb altijd door geprobeerd hem een fles lambik aan te reiken, maar hij stak altijd weer met die lat en een fles lambik aan een sabel vastmaken,
dat gaat niet, in geen geval".
Het gebrul en gelach in de zaal was zo geweldig dat het tegenverweer lam was geslagen.
De Dikke werd vrijgesproken.
Ja, de Dikke kon de mensen doen lachen. Maar hijzelf lachte niet. Hij was gevoelig en dan zo'n proces !
Hij verzwaarde nog immeraan en kon slechts nog hijgend en zwijmelend over de baan.
Snel gingen zijn geestelijke en lichamelijke krachten achteruit. Het ergste zou weldra komen.
In die tijd stond de kerktoren van Pamel scheef gelijk de muts van een zatterik. Iedere zondag keken de parochianen naar die zakkende toren.
In de mis zaten ze met de daver op het lijf. Ze konden iedere seconde.........de toren op hun hoofd krijgen.
Op een zondag nu, was de hoogmis pas aangevangen, toen De Dikke plots door zijn stoel zakte.
Dit gaf een vreselijk gekraak. Ieder riep :" De toren valt in, de toren valt !".
Al over de stoelen, over de communiebank, drumde iedereen gillend naar de sacristie, om langs daar weg te komen.
De balans van de ramp luidde : drie gebroken armen, vier gebroken benen.
Het was in de tijd der slepende rokken, een dozijn vrouwen vluchtten in vliegende vaan over het kerkhof.
Een enkele heer was er in de kerk geweest met een hoge buis. Een knaap had door die hoed getrapt en stond buiten te jammeren
met een blinkende haut-de-forme (hoge hoed) aan zijn been.
Het ergste was het eraan toegegaan op het dokzaal. Een zanger vluchtte hals over kop weg, maar achter hem viel de trapdeur in slot.
Het hele koor zat gevangen. De koster en de zangers trokken hun jassen over hun hoofd en knipten de ogen dicht om toch in het donker te kunnen sterven.
Alleen de pastoor bleef kalm. Met zijn kazuivel aan ging hij de laatste buiten en zie bedaard :"Het was alleen maar de stoel van "De Dikke" die brak".
Gehoon en gelach steeg op het kerkhof op.
Toen De Dikke eindelijk buiten geraakte, kwam er aan de verwijten en beschimpingen geen einde.
De Dikke won nog steeds in omvang en gewicht.
Vader en moeder De Klerck gingen fier op "hun" Dikke. De boerderij floreerde en De Dikke at dagelijks de boter af van 't vat waarin de melk van twee koeien geboterd werd.
Schippers die langs Pamel vaarden op de Dender, droegen de faam van De Dikke steeds verder. In Aalst, Dendermonde, Antwerpen, zelfs tot over het kanaal,
werd van hem gesproken en van heinde en ver kwamen ze af, simpele lui, rijke handelaars, edelen, om het "wonder" te zien.
Hiermee was De Dikke niet gediend en verstopte zich zo gauw die "pieten" in aantocht waren.
Zo geestig hij met de boeren omging, zo giftig werd hij tegen vreemden.
Eens kwam een buurvrouw met een rijke dame uit Ninove de Kerkhofstraat opgewandeld.
De Dikke, die juist bij Sus Barbé in de werkplaats zat, had het gezien. Hij smeet de deur toe en op het verzoek van de buurvrouw en de dame om te openen,
slingerde hij zulke grove verwensingen naar het hoofd, tot er gedreigd werd met een proces om smaad en hoon.
In Parijs geraakte hij gekend. Een circusdirecteur werd er op afgezonden. Daar hij De Dikke niet benaderen kon, riep hij de hulp in van de gemeentesecretaris
De Vidts van Ledeberg.
Met hun tweeën trokken ze erop af.
Ze troffen De Dikke thuis, schrijlings over een paar stoelen gezeten, de armen over de leuningen. Dit was zijn meest geliefde houding.
Hoe ze hem ook praaiden en prangden, De Dikke wou van geen tentoonstelling weten : "een prijsstier wordt geëxposeerd, maar geen mens".
Ook de formidabele som van 100.000 fr die op tafel werd gelegd, kon hem niet bekoren, evenmin aan zijn ouders.
De circusdirecteur mocht onverrichterzake afdruipen ........
|
De vroegere Kerk aan het Kerkhof van de Dikke van Pamel ?
Gebouw dat in 1874 werd opgericht door pastoor Van Mollem "tot het houden van vergaderingen der Broederschappen"
Vandaar die blinde vensters in de toenmalige kerkstijl.
|
Foto van Walter Mehlhaff, de dikste man in Duitsland, die tijdens een vermageringskuur overleed.
Doe er nog een speklaag van 50 to 75 kg bij en je kan je inbeelden hoe De Dikke van Pamel er uitzag.
|
Westhoek van kerkhof waar De Dikken begraven werd.
Verhaal :
Twee schrijnwerkers werkten 3 dagen aan de kist. Men kantelde De Dikken in die kist en daar lag hij dan met zijn rug naar boven.
Te laat bemerkte men dat De Dikke zijn teen van onder door de kist stak !
Zo werd De Dikke met zijn aangezicht naar beneden en de teen uit de kist, in de grond gelaten.
De uiterste hoek van het kerkhof had de grafmaker uitgekozen, zo dicht mogelijk bij de Dender
"Om de kerk, die reeds wankel stond, met zijn smeltend vet niet weg te spoelen".
Een jaar nadien, schoot als bij wonder, een wilg weelderig op, op het graf van De Dikke.
Niemand wist waar hij vandaan kwam, niemand had hem geplant !
Na enkele jaren was het een geweldige boom.
De dorpsfilosoof wist er een antwoord op :"Die grote teen van De Dikke heeft wortel geschoten en daar zie je hem groeien !".
In 1940 moest de muur van het kerkhof, omdat hij kaduk was, herbouwd worden.
De Dikken en de prachtige wilg wilde men respecteren en daarom bouwde men er een muur in driekwartcirkel omheen (zie foto).
Wat nu precies de oorzaak was weet niemand, maar de wilg stierf uit !
Het heeft er alle schijn van dat de metsers de teen van De Dikken wel eens wilden vinden en daar door de wortels van de wilg te zeer hebben beschadigd !